Hermanus Willem Witteveen (1815-1884)

Een bevlogen predikant

Hermanus Willem Witteveen,  die door zijn optreden in Ermelo een groot stempel heeft gezet op de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten, wordt door de historicus Rolf van der Woude omschreven als ‘een vat vol tegenstrijdigheden’ Volgens van der Woude had Witteveen ‘een groot geloof, maar zelfbedrog had hem op belangrijke momenten in de greep. Hij was ongeveinsd begaan met paupers en maatschappelijk uitgestotenen, maar leek af en toe onverschillig voor het lot van hen die hij ‘zonder geld en goed’ uitzond om te evangeliseren. Hij was vaak vergevingsgezind, maar stootte door zijn halsstarrigheid soms vrienden en geestverwanten van zich af. Hij was een meelevende en betrokken predikant en inspirator van tal van jeugdige evangelisten en zendelingen, maar zat zo nu en dan gevangen in zijn eigen gelijk en bruskeerde anderen met eigenzinnige opvattingen en onnavolgbare ingevingen.’ Maar Witteveen hoort thuis in een rij van bevlogen predikanten. Eigenzinnig en koppig als hij was daagde hij ‘het burgerlijk-deugdzame Nederland van zijn dagen uit en zocht hartstochtelijk naar wegen om zijn gemeenschapsidealen waar te maken.’ (van der Woude, 7).

Strijd om het ‘maatschappelijk middenveld’

Witteveen blijkt zo beschouwd een voorloper te zijn van wat later het ‘maatschappelijk middenveld’ is gaan heten. In zijn tijd was er nog een grote kloof tussen een kleine, rijke, liberale elite en de grote volksklassen. Maar levensbeschouwelijke groeperingen zoals die van Witteveen lieten de maatschappelijke verbanden van school, arbeidsorganisatie en sociale hulp niet langer over aan een liberale overheid, maar organiseerden ze zelf. De conflicten die Witteveen uitvocht, waren religieus geïnspireerd, maar niet leerstellig van aard zoals het geval was met de Afscheiding. Het conflict over de school op het dorp, die godsdienstig neutraal moest zijn, is daarvan een voorbeeld. Ook in de kring van het Réveil, waar Witteveen bij hoorde, was daar veel over te doen. G. Groen van Prinsterer was fel tegen de wet op het lager onderwijs, die deze neutraliteit regelde. Hij was nota bene door de aan het Réveil verwante minister J.J.L. van der Brugghen ontworpen en in 1857 ingediend. Witteveen zei in een preek dat de wet ‘de grootste plaag was die over Nederland komen kon’ en hij vond het een schande dat de koning zo’n wet ondertekende. Ook de hoofdonderwijzer van Ermelo L. Natte moest het ontgelden. Want als hij aan de wet gehoorzaamde was hij ‘als iemand die, wanneer de Heer Jezus in de school zou komen, hem bij de arm nam en er uit zette’ (Gunning, 25v.) Deze uitspraken leidden er uiteindelijk toe dat Witteveen uit zijn ambt werd gezet, want ruimte voor christelijk onderwijs was er nog niet. Vandaar dat Abraham Kuyper, die later de grote voorvechter werd van de vrijheid van onderwijs, zich herkende in Witteveens idealen. Witteveen was net als hij afkerig van een ‘lauwe volkskerk, die met een oppervlakkige burgerreligie de staat diende te stutten’ (van der Woude, 49).

De Zendingsgemeente in Ermelo

Witteveen had als jonge predikant veel moeilijkheden moeten overwinnen. Al vroeg verloor hij zijn vrouw en enig kind aan de dood. De Hervormde gemeente, waar hij sinds 1846 werkte, was herderlijk verwaarloosd. Witteveen sloeg zich erdoor met zijn discipline (hij was in het leger geweest), gebed en grote inzet. Na de breuk met de Hervormde Kerk, die hij niet had gewenst, stichtte hij in 1859 de Zendingsgemeente. Met hulp van particuliere giften werd het kerkje gefinancierd en bouwde hij verder aan zijn missionaire en diaconale initiatieven. Er kwam een opvanghuis, het Huis van Barmhartigheid. Er kwam een school voor zendelingen en evangelisten. Er kwam een zendingsblad. Er kwamen jaarlijkse zendingsfeesten. Deze feesten liepen parallel met bredere kerkelijke ontwikkelingen in Nederland. Vanwege de uitbouw van het spoorwegennet werden er jaarlijks nationale zendingsfeesten gehouden. Orthodoxe kerkgangers reisden vanuit het hele land naar een landgoed bij een station, waar zij luisterden naar beroemde predikanten. Deze bijeenkomsten versterkten het ‘middenveld’ en droegen bij aan het gevoel van nationale eenheid. Groepen in de Nederlandse samenleving die een gemeenschappelijk ideaal koesterden, konden zich zo profileren en op die manier waren ook de zendingsconferenties in Ermelo van grote betekenis. Ze maakten duidelijk dat er op verschillende plaatsen initiatieven werden genomen om gezamenlijke idealen te realiseren en voedden het verlangen om als kleine gemeenten en kringen (in de Beginselen van de Bond ook ‘stations’ genoemd) een plek in de maatschappij in te nemen.

Zendingsactiviteiten en levenseinde

Witteveens zendingsdrang was enorm. Hij zond zijn leerlingen uit naar Nederlands Indië en Afrika. Zo bewaart het Seminarium van de Bond in zijn bibliotheekcollectie een Bijbel in het Arabisch, die in 1866 in Beiroet werd gekocht en die toebehoorde aan Adrianus Mooij die samen met zijn broer Jakob naar Soedan toog om te evangeliseren. Jakob overleed daar, Adrianus kwam na een zware reis heelhuids terug en vestigde zich in Wemeldinge. Ondertussen stuurde Witteveen zijn leerlingen ook in Nederland overal heen. Hoewel het aanvankelijk niet de bedoeling was om nieuwe gemeenten te stichten, ontstonden er gemeenten in Middelburg, Winschoten, Westerlee, Oude Leije, Nijverdal, Meppel, Edam en Raalte. Aan het einde van zijn leven kwam Witteveen met zijn zendingsgemeente in grote financiële problemen. Hij werd geholpen door mej. A.A. van Halteren. Witteveen zelf steunde aanvankelijk wel het streven van zijn leerlingen Arend en Marinus Mooij om een Bond op te richten – met als doel het onderlinge verband te versterken – maar uiteindelijk ging hij niet mee. De Zendingsgemeente in Ermelo zou nooit toetreden tot de Bond en ook een decennium later als Arend Mooij er predikant is en er een keuze wordt gemaakt voor aansluiting, steekt mej. van Halteren daar een stokje voor. Mooij moest het veld ruimen en vestigde zich noodgedwongen in een ander gebouw.

Witteveens vrome kant is vooral door J.H. Gunning J.Hz. gewaardeerd.  Het was volgens hem Witteveens missie ‘aan dit haastige, materialistische, genotzieke geslacht de realiteit des gebeds en des gebedslevens te tonen’. (Gunning, 61) Ook zo blijkt dat Witteveen streed voor een christelijk ‘middenveld’. Zijn maatschappelijke betrokkenheid werd gedragen door een diepe religieuze overtuiging en levenswandel.

Witteveen stierf op 9 mei 1884 en werd vijf dagen later begraven op het Zendingskerkhof achter de Zendingskerk in Ermelo.

Literatuur:

  • J.H. Gunning J.Hz., Leven en arbeid van Hermanus Willem Witteveen (Groningen: Wolters, 1891).
  • A. de Groot, Hermanus Willem Witteveen en zijn Zendingsgemeente te Ermelo (Nijkerk: Callenbach, 1984).
  • Rolf van der Woude, Vrije geest en pionier op het prostestants-christelijk erf. H.W. Witteveen en zijn Zendingsgemeente te Ermelo (Velp: Brochurereeks Bond 35, 2011).