Onze geschiedenis

De eerste gemeenten

Halverwege de negentiende eeuw ontstonden enkele gemeenten, die naast de Nederlandse Hervormde Kerk en de gemeenten uit de Afscheiding van 1834 een eigen plaats innamen op de kerkelijke kaart van Nederland. Elke gemeente droeg een eigen naam (de naam Vrije Evangelische Gemeenten is pas later als gezamenlijke naam aangenomen), maar kenmerkend was dat zij zelfstandig waren, zich niet aan de belijdenisgeschriften als acte van overeenkomst bonden, en veel ruimte boden voor de inzet van mannen en vrouwen in de gemeenten. De Vrije Evangelische Gemeenten zijn in de negentiende eeuw voortgekomen uit het werk van drie predikanten en hun leerlingen: Jan de Liefde (1814-1869), Hermanus Willem Witteveen (1815-1884) en Huibert Jacobus Budding (1810-1870).

Ds. De Liefde

In Amsterdam stichtte de voormalige doopsgezinde predikant Jan de Liefde in 1856 de eerste Vrije Evangelische Gemeente. Hij wilde daarmee een nieuwe impuls geven aan het christelijke leven in Nederland, omdat hij in de Nederlandse Hervormde Kerk geen ruimte zag voor de verwezenlijking van zijn idealen, ook al had hij door contacten met het Réveil veel vrienden in die kerk, zoals Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) en Isaäc da Costa (1798-1860). De Liefde was ook op andere terreinen actief in Amsterdam. Hij publiceerde veel en stichtte de vereniging Tot Heil des Volks. Daarnaast leidde hij evangelisten op, die overal in het land gingen werken en vrije gemeenten stichtten.
Klik hier voor meer over Ds. de Liefde.

Ds. Witteveen

In 1859 ontstond te Ermelo een vrije Zendingsgemeente onder leiding van ds. Hermanus Willem Witteveen. De aanleiding vormde een conflict over de invulling van het godsdienstonderwijs, dat volgens de overheid neutraal moest zijn. Witteveen was niet van plan geweest om een vrije gemeente te stichten, maar toen hij door het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland uit zijn ambt werd gezet, bleef hem geen andere keuze. Evenals De Liefde sloot ook Witteveen zich niet aan bij de afgescheiden gemeenten en verwierp hij een binding aan de belijdenisgeschriften. Naar het voorbeeld van de Evangelische Broedergemeente te Zeist en onder invloed van het Réveil ontwikkelde Witteveen veel missionaire activiteiten en stichtte in Ermelo diverse opvanghuizen, zoals ook anderen uit het Réveil deden. De Zendingsgemeente te Ermelo werd de bakermat van de latere Bond van Vrije Evangelische Gemeenten. Witteveens leerlingen trokken er als evangelisten op uit en stichtten nieuwe gemeenten (al was men dat aanvankelijk niet van plan geweest). Door de jaarlijkse zendingsfeesten die Witteveen organiseerde, groeide de behoefte aan meer onderlinge samenwerking.
Klik hier voor meer over Ds.Witteveen.

Ds. Budding

In Zeeland verliep het ontstaan van de Vrije Evangelische Gemeenten weer anders en speelde de persoon van ds. H.J. Budding een grote rol. Budding die Hervormd predikant was in Biggekerke, raakte al snel betrokken bij de Afscheiding en werd als geen ander de centrale figuur van deze beweging in Zeeland. In een latere fase van zijn leven maakte hij zich echter los van de Afscheiding. Zo verwierp hij bijvoorbeeld de drie-eenheidsleer en de strakke binding aan de belijdenisgeschriften. In zijn gemeente te Goes, ontstaan in 1840 als oud-gereformeerde afsplitsing van de Afscheiding, voerde hij de wekelijkse avondmaalviering in en hoewel hij zeer polemisch kon zijn, verlangde hij steeds meer naar een gemeente die met andere christenen samen getuigde van het verlossende werk van Christus, in liefde en eenvoud. Door zijn (nieuwe) prediking ontstonden enkele vrije gemeenten in Zeeland, die na zijn dood zelfstandig werden.
Klik hier voor meer over Ds. Budding.

Ontstaan van de Bond

Vooral voorgangers en evangelisten uit de kring van Ermelo en Goes ontmoetten elkaar vanaf ca. 1865, ook al waren er soms ook diepgaande verschillen. Budding moest bijvoorbeeld niets hebben van de prediking van het duizendjarig rijk van de leerlingen van Witteveen (chiliasme), maar het ideaal van de vrije, zelfstandige gemeenten had zijn sympathie. Ook met leerlingen van Jan de Liefde waren er contacten, maar anders dan De Liefde, waren zij voorstander van de doop op geloof. De Liefde had deze opvatting aanvankelijk ook aangehangen, maar was later van mening veranderd. Hij meende dat de doop een herinneringsdoop was, een in de kerk ontstaan gebruik als herinnering aan de oorspronkelijke doop van de eerste christenen. Daarom mocht er noch aan de kinderdoop, noch aan de volwassendoop absolute waarde worden toegekend.

De verschillen in doopopvatting leidden ertoe dat de leerlingen van De Liefde geen toenadering zochten tot de evangelisten uit de kring van Witteveen. In deze kring werd het initiatief genomen tot de oprichting van de Bond (1879), maar in 1881 vond zij niet plaats in Ermelo, maar in Franeker. Witteveen had zich namelijk in die tussentijd terugtrokken. Zijn huiver voor een nieuwe ‘kerk’ en zijn contacten met Hervormden, die financieel voor hem onmisbaar waren, hebben hem waarschijnlijk tot deze stap gebracht.

De Bond begon met slechts vijf gemeenten. De broers Arend Mooij (1832-1915) en Marinus Mooij (1850-1918), die leerlingen van Witteveen waren en met hem de eerste Beginselen hadden geschreven, waren de drijvende kracht, naast ds. Johannes Gesinus Smitt (1845-1908), die afkomstig was uit de Christelijk Gereformeerde Kerk en in Amsterdam leiding gaf aan de grootste gemeente in de Bond met meer dan duizend leden.
De start van de Bond was dus weinig representatief voor het geheel van de vrije gemeenten in Nederland: de gemeenten van Budding ontbraken, evenals de gemeenten van De Liefde en Ermelo.

Een invloed op de jonge Bond is te vinden in de zogenaamde Brightonbeweging, een Heiligingsbeweging, die in de jaren 70 van de 19e eeuw een korte bloei heeft gekend. Smitt was actief in deze beweging en ook de gebroeders Mooij waren erbij betrokken. Problemen ontstonden vooral toen ds. D.P.M. Huet (1827-1895), die de centrale figuur in de Brightonbeweging in Nederland was, zich sedert 1885 met het zogenaamde christelijk spiritisme ging bezighouden. Smitt en de gebroeders Mooij verlieten toen deze beweging.
De Brightonbeweging had inmiddels wel door de diverse conferenties die gehouden werden, een basis gelegd voor contacten tussen verschillende voorgangers en gaf een impuls aan de Bond, die geleidelijk groeide. De Liefde en Budding maakten deze ontwikkeling niet meer mee, want zij stierven voordat deze opwekkingsbeweging op het toneel verscheen. Alleen Witteveen leerde de Brightonbeweging kennen door zijn leerlingen, maar hield zich afzijdig.

Externe verbanden en institutionalisering

In 1892 sloot de Bond zich aan bij de International Congregational Council (de voorloper van de latere WARC vanaf juni 2010 World Communion of Reformed Churches (WCRC) geheten), maar de contacten werden vanuit Nederland niet bijgehouden en verwaterden allengs. Na 1905 was er in de kring van de Vrije Evangelische Gemeenten invloed van Johannes de Heer (1866-1961) en werd de maranatha-boodschap een belangrijk kenmerk van de prediking. Er vond gaandeweg ook een vorm van institutionalisering plaats. Er werd een belijdenisgeschrift geschreven, hoewel M. Mooij zich daartegen verzette op grond van de oorsprong en de Beginselen van de Vrije Evangelische Gemeenten. Er ontstonden diverse evangelisatie- en zendingsactiviteiten die tot gezamenlijke Bondsactiviteit uitgroeiden (de Samosirzending) en in 1927 werd een eigen opleidingsschool gesticht. Na de Tweede Wereldoorlog vonden nieuwe ontwikkelingen plaats. De Bond was in 1948 medeoprichter van de Wereldraad van Kerken, maar trok zich een jaar later weer terug. Deze situatie was tekenend voor de verschillen van inzicht in de Bond over de oecumene. Deze verschillen zouden jarenlang doorwerken. Rond 1980 werd door drs. G. Siebert (1942-1990) een breed opgezet onderzoek verricht naar het missionaire functioneren van de Bond en zijn gemeenten tegen de achtergrond van de oorspronkelijke idealen en de ontwikkelingen in andere kerken en de wereld. Er werden in diezelfde tijd overeenkomsten gesloten met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland, omdat men erkende dat er geen wezenlijke verschillen in het belijden waren. Een aantal gemeenten voelde zich vervreemd door deze ontwikkelingen en besloot zich los te maken van de Bond. In feite was er sprake van een geleidelijke afsplitsing, omdat deze gemeenten zich niet gezamenlijk en in een keer uit de Bond terugtrokken. Zij stichtten later de Federatie van Vrije Evangelische Gemeenten (1994).

Om het werk van de Bond beter te kunnen coördineren en ondersteunen werd op 1 januari 1981 het Bondsbureau in Velp geopend. Het algemeen secretariaat was er gevestigd onder de bezielende leiding van ds A.C. Louwerse (1943-2014). Tegenwoordig wordt er gewerkt met een kleine staf die allerlei Bondsactiviteiten en het werk van het comité ondersteunt. Het werk van de Stichting voor Zending en Diaconaat vindt van hieruit plaats.

De Bond van Vrije Evangelische Gemeenten is aangesloten bij de Internationale Bond van Vrije Evangelische Gemeenten (International Federation of Free Evangelical Churches) en lid van de World Communion of Reformed Churches en de Raad van Kerken in Nederland.

Doop

In de Bond van VEG is de kinderdoop gebruikelijk. In een aantal gemeenten is er ruimte voor een bevestigingsdoop. Op de Bondsvergadering in 2003 en 2009 is daarover gezamenlijk beraad gevoerd. Overigens was er binnen de Bond altijd ruimte voor leden die hun kinderen niet lieten dopen of die zich op volwassen leeftijd lieten dopen, omdat zij niet als kind gedoopt waren. Binnen de Internationale Bond van Vrije Evangelische Gemeenten wordt verschillend gedacht over de doop. De Evangelical Covenant Church in de Verenigde Staten kent net als de Nederlandse Bond de kinderdoop. Maar de Duitse Bond kent alleen de volwassendoop.

Reeds in zijn beginselen van 1879 en 1885/1888 sprak de Bond zich uit voor de kinderdoop. Deze doop was voor hem een manier om uit te drukken dat hij zich niet wilde isoleren van de bredere protestantse traditie in Nederland. In 2009 heeft de Bond zich opnieuw uitgesproken voor de traditie van de kinderdoop, maar tevens ruimte gelaten voor gemeenten, die een praktijk van doopbevestiging kennen. Deze nieuwere dooppraktijken mogen echter geen afbreuk doen aan de volwaardige erkenning van de kinderdoop. Op 31 mei 2012 heeft de Bond samen met acht andere kerkgenootschappen in Nederland een doopverklaring ondertekend. De verschillende kerken spreken daarin uit dat ze de doop van de andere kerk als legitiem erkennen.

Recente ontwikkelingen

Het seminarium van de Bond werkt sinds 2007 nauw samen met de Protestantse Theologische Universiteit, die vestigingen heeft in Amsterdam en Groningen. In 2008 kwam er een associatieovereenkomst tot stand tussen de Bond en de Protestantse Kerk. Met deze overeenkomst spreken beide kerkgenootschappen uit dat zij een geloofs- en kerkgemeenschap willen vormen, omdat zij een wezenlijke overeenstemming kennen in hun belijden. Daarnaast bevat de overeenkomst afspraken over concretere vormen van samenwerking, zoals het verlenen van gastlidmaatschappen, gemeenschappelijke kerkdiensten, samenwerking en zelfs fusies van gemeenten. Ook is in de overeenkomst geregeld dat predikanten van beide kerk(gemeenschappen) werkzaamheden in elkaars gemeenten kunnen verrichten. De associatieovereenkomst met de PKN wordt door de Bond beschouwd als een modelovereenkomst, die samenwerking met andere gemeenten en kerkgenootschappen niet uitsluit. De lokale gemeenten zijn daarin geheel vrij.

In september 2011 verscheen een special van Ons Orgaan, het magazine MOO! In het blad is een canon van de Bond opgenomen en verscheidene artikelen en columns over het heden en verleden.

In de afgelopen jaren is er gewerkt aan een beleidsvisie op de verdere toekomst van de Bond. Vanuit het verlangen om tot ‘revitalisering’ te komen wordt er gewerkt aan een Bond die met minder middelen en mensen eigen sporen weet te trekken. Verbetering van de communicatie, het bevorderen van het geloofsgesprek, regionale steun aan elkaar en permanente educatie voor predikanten en gemeentelijk werkers zijn enkele van de doelen.

Als grondslag is in 2014 opnieuw uitgesproken dat wij gefundeerd zijn op ‘Jezus Christus, Gods Zoon, zoals Hij in het Oude Testament is beloofd en in het Nieuwe Testament is geopenbaard, als het Hoofd der Gemeente en de Heiland der wereld.’