Inleiding
Sedert jaren was hier en daar in ons vaderland behoefte aan zelfstandig gemeentelijk leven. Vooral is dat door de mannen van het Réveil diep gevoeld en erkend, omdat de kerk en het kerkelijk leven banden aanlegt, waardoor de gemeenten belemmerd worden in haar vrije ontwikkeling. Hoe sommigen de moed niet hadden er voor uit te komen, en anderen niet verder durfden gaan, dan alleen met staatsmachten staatstoezicht te breken, hebben wij niet te beoordelen. De zelfstandigheid der gemeenten werd evenwel door sommigen opgeofferd aan het behoud van leereenheid en kerkvorm onder synodaal verband.
Mannen als ds. Witteveen, ds. Budding, ds. De Liefde gingen een stap verder; doch, schoon in menig punt gelijkdenkend, liepen leerlingen en medearbeiders uiteen, omdat ds. De Liefde – onvast aangaande de doop – zijn leerlingen op de weg van het baptisme bracht, terwijl beide anderen met hun volgelingen en medearbeiders, meer in de zin van vrije hervormde gemeenten leerden arbeiden. Op het bestaande verschil aangaande hun leer en handelingen gaan we hier niet in, omdat dit hier thans niet nodig is.
Zo bestaan er nu in ons land Vrije Gemeenten waarvan een deel geheel of ten dele baptistisch is, terwijl wij in vrije hervormde geest arbeiden. Wij staan dus niet tegenover, maar naast de kerken der Hervorming, evenwel niet als een kerk, maar als vrije zelfstandige gemeenten.
Zij, die uit de bestaande kerken uitgetreden zijn, traden niet uit om zich van het lichaam van Christus, noch van enig christen te scheiden, maar, omdat voor hun geestelijke ontwikkeling de banden der kerk banden waren die de wasdom belemmerden en verhinderden om God gehoorzaam te zijn. Welke gelovige zou zich van de Gemeente van de levende God kunnen scheiden?
Teneinde diegenen, die eens geestes zijn, elkander duidelijk verstaan en ook anderen, die weten willen wat de Bond van Vrije Christelijke Gemeenten in Nederland is en bedoelt, in staat te stellen dit te kunnen weten, geven we in de volgende bladzijden de beginselen en artikelen van vereniging van genoemde Bond.
Beginselen
De Bond van Vrije Christelijke Gemeenten in Nederland
is een vereniging van vrije zelfstandige christelijke gemeenten, die ook vrije evangelisatiën in zijn gemeenschap toelaat en ook alleenstaande huisgezinnen en personen opneemt, die met zijn beginselen verenigd, gemeenschap en steun begeren.
De gemeenten,
hetzij ze als vrucht van evangelisatiearbeid geboren zijn, of door omstandigheden zich los gearbeid hebben van een of ander kerkgenootschap, bestaan vrij en zelfstandig, verenigd uit gelovigen in Christus Jezus en saamgekomen door belijdenis van de levende Heiland, die geopenbaard is door de Heilige Schriften als onze God en Zaligmaker, die zich een Gemeente vergadert uit alle geslachten en talen en volken, door middel van de prediking des Woords, als het orgaan des Heiligen Geestes.
Om als lid tot een der gemeenten te kunnen toetreden,
is het onmisbaar tot persoonlijk geloof in de Heiland te zijn gekomen en het voornemen te hebben, bij Hem te blijven, en zich daartoe aan de leiding en tucht des Heiligen Geestes te onderwerpen. Is iemand gelovig, dan wordt hij tot de gemeente en alzo tot de Bond toegelaten met zijn huis, terwijl de huisgenoten in zoverre in de voorrechten der gemeente en van de Bond delen, als ze vatbaar zijn er gebruik van te kunnen maken.
Gelovende,
dat God niet alleen het verbond opricht met de gelovigen, maar ook met hun zaad, worden de kinderen der gelovigen gedoopt naar het bevel des Heren en treden ze ook als disgenoten tot de tafel des Heren toe, zodra zij het Amen op hun doop hebben gesproken, door het belijden van hun en onze Heiland.
Gelijk het toetreden tot onze gemeenten een daad van vrijwilligheid is, zo wordt ook verwacht, dat ieder, die niet meer met de beginselen der gemeente overeenstemt, zich ook vrijwillig zal terug trekken. Bij een handel en wandel tegen de bevelen Gods, wordt bij ons de tucht toegepast volgens het woord des Heren in Matth. 18 : 15-18 c.a.
Dewijl uitwendige afwijking het gevolg is van inwendige, zo wordt, om beide te voorkomen, de tucht des Heiligen Geestes op de voorgrond geplaatst.
De aard
onzer Vrije Christelijke Gemeenten is wel het best uit te drukken met de naam van Vrije Hervormde Gemeenten en het doel met de naam van Zendingsgemeenten. Het gebied van de arbeid der gemeenten gaat verder dan de plaats waar ze vergaderen; want “de akker is de wereld”. Wààr iemand arbeiden moet, bepalen wij niet en wie het zijn moet, weten wij ook niet; want de Heer is de Zender, die uitstoot en zendt, en die de sterren in Zijn rechterhand houdt.
Gelovende, dat de Here Jezus even wezenlijk op aarde is als in de hemel, en dat Hij ook Zijn gemeenten regeert, als zij zich aan Zijn heerschappij onderwerpen, achten wij het bestaan ener synode als beslissende, wetgevende en uitvoerende macht, een miskenning en verloochening van de heerschappij van Christus en kunnen ons daarom niet voegen in een kerkvorm onder synodale macht. Wij hebben de ondervinding, dat men in de gemeenten geen behoefte heeft aan dus genoemd ‘hoger beroep’, omdat wij het hoogste beroep hebben, namelijk de troon Gods, die we ons geopend zien met Jezus aan de rechterhand des Vaders, die overwonnen heeft en aan wie alle dingen van de Vader overgegeven zijn (Openb. 5) In de brieven aan de Klein-Aziatische gemeenten doet de Heer het duidelijk verstaan, dat Hij zelf de gemeenten en de leraars bestuurt en leidt (Openb. 2 en 3).
De Gemeente als het groot geheel, dat het lichaam van Christus uitmaakt, vinden we nergens geheel, wel overal, waar gelovigen zijn, ten dele. Maar behalve dat de Heere een gemeente vergadert, heeft Hij gemeenten op aarde, die Hij daar verwekt, waar het Evangelie gepredikt wordt naar Zijn wil; want daar worden mensen bekeerd en die bekeerden sluiten zich aaneen, verbinden zich onderling tot het volbrengen hunner hemelse roeping en vormen samen een kring, waarin Hij naar Zijn belofte tegenwoordig is. Het onderscheid tussen Gemeente en gemeenten, wordt maar al te weinig gekend en erkend. Voor onze roeping in deze wereld en voor onze persoonlijke wasdom is het niet genoeg zich bewust te zijn tot de gemeente des levenden Gods te behoren, maar hebben we ook behoefte aan gemeentelijk leven, dat zich op deze aarde openbaart naar de orde der Heilige Schrift, in de vergadering van gelovigen met de bediening der ambten en de oefening der gaven, die Hij aan iedere plaatselijke gemeente schenkt naar de mate van haar vatbaarheid.
Paulus wijst in 1 Cor. 5 zeer duidelijk aan, dat alleen door gezond gemeenteleven de wereld getoond kan worden, dat we niet van haar zijn, maar dat wij afstand gedaan hebben van al het ongoddelijk handelen en ons gewijd hebben om naar lichaam, ziel en geest onstraffelijk voor Hem te wandelen.
Uit die kring wijst de Heer zelf door Zijn Geest personen aan, die in de ambten en bedieningen der gemeenten werkzaam hebben te zijn, terwijl Hij hen ter bekwaammaking met Zijn Geest bedeelt.
Deze gemeenten moeten vrije zelfstandige ontwikkeling hebben. De ene gemeente mag de andere niet overheersen of beperken. Integendeel moet het meerdere der ene dienen om het gebrek der andere te vervullen.
Het heeft aan de bloei veler gemeenten in de kerken veel schade gedaan, dat alle gemeenten volgens dezelfde verordeningen en besluiten moesten geleid worden. Men herinnere zich slechts de heilloze strijd over de nieuwe berijming der Psalmen en over de invoer van de Evangelische Gezangen.
In de Vrije Christelijke Gemeenten blijft iedere gemeente vrij. Iedere gemeente noeme zich zoals ze wil; iedere gemeente voere vormen en gebruiken in gelijk het haar onder de leiding des Heren behaagt. Wil men b.v. alleen Psalmen zingen of alleen Liederen; wil men Psalmen zingen èn Liederen, hierover wordt niet getwist en dienaangaande wordt niets bepaald.
Onze vrijheid is echter geen losbandigheid.
Mogen we ons geen banden laten aanleggen door mensen, we staan onder de tucht en leiding des Heiligen Geestes, die geen losbandigheid gedoogt, maar die ons gebonden aan God en verbonden met elkander onder Zijn tucht en elkanders opzicht wil vormen voor de eeuwigheid en hier dienstbaar wil doen zijn tot elkanders volmaking en tot de algemene opbouw van het lichaam van Christus. Terwijl wij het
algemeen priesterschap der gelovigen erkennen,
erkennen we evenzeer de ambten en bedieningen, door de Heer in de gemeenten verordend.
Voor opzicht over leer en leven, en voor de dienst in de gemeenten, zijn er Ouderlingen en Diakenen. Ten einde de rechte man voor de rechte plaats moge worden gevonden, bidden we de Heer, dat Hij deze zelve moge aanwijzen.
Behalve de openbare samenkomsten der gemeente voor de prediking des Woords door de Leraar, die daartoe in de gemeente is aangesteld, hebben we onze
‘Onderlinge bijeenkomst’,
waarin al de Broederen gelegenheid hebben, volgens 1 Cor. 12-14, de gaven die ze hebben te openbaren en te oefenen.
Dankbaar voor alle christelijke belijdenissen van alle eeuwen, maken we gebruik van hetgeen de Heer ons daarin heeft gegeven. We geloven echter niet, dat in enige menselijke belijdenis de volmaakte en voltooide uitdrukking der waarheid is gegeven, maar wel, dat in alle belijdenissen veel goeds is, dat we niet hebben te verwaarlozen. Daar echter de gemeenten van Christus op aarde belijdende gemeenten zijn, zo moet er ruimte zijn, om bij de oude schat nieuwe dingen te voegen, die men vroeger niet kende of niet beleed. Hoe gewichtig het is dat de gemeenten
belijdende gemeenten
blijven, blijkt uit de Griekse kerk, die stokdood is, terwijl de Roomse kerk, hoeveel bijgeloof zij ook koestert, nog veel meer werkkracht bezit, omdat zij in haar Paus nog altijd nieuwe dingen mag belijden, terwijl de Griekse kerk in haar belijdenis reeds het laatste woord meent gesproken te hebben. Hoezeer we dus ook de belijdenissen der Vaderen waarderen, we kunnen ze niet voor afgesloten beschouwen, maar gaan voort te belijden, zoals de Here der gemeenten door Zijn Geest ons verlicht en naar Zijn Woord doet verstaan.
Onze vrijheid
is gebondenheid aan God en mitsdien aan Zijn Woord en aan Zijn kinderen. Wij kunnen Hem niet missen, wij kunnen Zijn Woord niet missen, wij kunnen elkander niet missen. Missen wij God, dan verliezen wij het leven. Missen wij Zijn Woord, dan zijn wij zonder openbaring en zonder richtsnoer. Missen we elkander, dan is het onmogelijk tot de volmaaktheid te komen.
Indien we dus vrij zijn van de wet der dienstbaarheid, zo zijn we toch gebonden door de wet des Geestes des levens in Christus Jezus. En, om daar onder te blijven, onderwerpen we ons aan elkanders opzicht. De Leraars zijn ook leden der Gemeente. Hun lastbrief vinden ze in Matth. 28 : 18-20 c.a. gelijk we de verordeningen der Gemeenten in Hand. 2 : 42 v.v., 1 Cor. 12-14, de brieven aan de Efeziërs, Timotheus en Titus en de zeven brieven in Openb. 2 en 3 vinden.
Op alle betamelijke vragen vinden we in de Schrift het passende antwoord. Blijvende bij de Bijbel alleen, de Bijbel geheel en naar dat woord handelende, vinden we alles wat we behoeven, ook voor onze verwachting aangaande de toekomst der gemeenten.
Levende in de verwachting van de komende Christus,
– die komen zal om alle dingen weder te brengen, die gesproken zijn door de profeten van alle eeuwen-, zien we ons geroepen om naar vermogen te zorgen, dat het Evangelie tot een getuigenis gepredikt wordt aan alle volken, en achten we ons genoopt, ons aangezicht naar Jeruzalem te keren, waar God Zijn volk Israël weer vergaderen zal en waar onze Heer, die daar geleden heeft, ook verheerlijkt zal worden.
Al die gemeenten en christenen in ons land die hiermede instemmen, zien we gaarne tot onze gemeenschap toetreden, terwijl we gelovigen, die hiervan verschillen, niet veroordelen, maar bekennen, dat wij in Christus met hun één zijn en geloven, dat het eenmaal zal blijken, dat we zonder elkander niet volmaakt zijn, noch konden worden.
De ongeveinsde broederhand reiken we aan allen, die mede in Christus geloven, van welke richting zij ook zijn mogen.
Dankbaar voor al het goede dat door de kerken aller landen, ook in ons land, geschiedt, achten wij het voor de rechte bloei van het Godsrijk evenwel noodzakelijk, dat inplaats van kerk en kerkdienst, de gemeenten haar recht herkrijgen, en er gemeentelijk gearbeid worde, opdat Jezus Christus, het Hoofd der Gemeente en de Heer der gemeenten, in Zijn eer worde erkend.
Al is het dat wij die tijd niet zullen beleven, dat de kerkelijke gemeenten in het algemeen de moed zullen hebben zich van staats- en synodemacht los te maken, zo verblijden wij ons toch de moed te hebben gehad, het Bijbels gemeenteleven niet alleen te bespreken, maar ook te beoefenen. De smaad en de miskenning hierom geleden, is rijkelijk vergoed door het bewustzijn, Gode welgevallig in dezen te handelen.
De Gereformeerden willen zuivere leer en de autonomie der gemeenten. Wij hebben en handhaven beide. De Darbisten willen vergadering van gelovigen en erkenning van het algemeen priesterschap. Bij ons is beide aanwezig. De Irvingianen willen het ambt in ere brengen. Bij ons is het in ere en er is gelegenheid voor de openbaring van alle christelijke ambten en gaven. De Baptisten willen het recht gebruik van de doop. Bij ons geldt de regel, dat alleen het geloof met de sacramenten kan omgaan en dus alleen in het geloof mogen worden bediend. In de Vrije Christelijke Gemeenten is er gelegenheid voor de openbaring van het Bijbels Christendom, omdat de Bijbel daar alleen en volkomen gezag heeft. En, wandelende naar dat Woord, is ons door God zelf toekomst beloofd.
Sedert enkele jaren is op gewerkt om die gemeenten en kinderen Gods in ons land, die in deze dingen overeenstemmen, nader tot elkander te brengen. Langzamerhand werd deze en gene gemeente voor dat plan gewonnen, terwijl enkele gemeenten nog bezwaar hadden, omdat ze vreesden voor Kerkstichting. Dat het daarvan verre is, blijkt genoeg uit deze onze gedrukte beginselen.
Ter vergemakkelijking waren enige punten ontworpen, waarvan aan de gemeenten een afschrift was gezonden. Na rijp beraad werd besloten een vergadering te houden. Dit geschiedde 14 en 15 september 1881 te Franeker. Hier kwamen bedoelde punten ter tafel en werden besproken. Toen wij elkander verstaan hadden en het voor en tegen van een en ander rijpelijk overwogen hadden, hebben enige gemeenten zich verenigd tot een Bond.
Slotparagraaf
Gelovende, dat we als leden van het lichaam van Christus een onbewegelijk koninkrijk ontvangen, en dat alle kerk- en gemeentevormentijdelijk zijn, bekennen wij gaarne, dat wij niet menen, dat onze openbaringsvorm de enige ware is; maar toch verklaren wij dat de vrije zelfstandige gemeentevorm, zonder van Paus of Synode af te hangen, naar onze vaste overtuiging, de Gode welgevallig is, en de in de Schrift bedoelde openbaringsvorm der gemeenten. Het is echter verre van ons om naast de kerken nog een kerk te stichten. Alleen willen wij met hen, die met ons hetzelfde gevoelen, dat gemeenteleven nastreven en trachten te openbaren, dat Christus bij de stichting Zijner gemeenten bedoeld en waartoe Hij Zijne tegenwoordigheid, steun en leiding heeft toegezegd. Nog niet aan het eind zijnde, verlangen we er naar, dat Des Heren naam één zal zijn en dat wij komen tot de grootte der volheid van Christus. Wij weten wel, dat het standpunt der Vrije Christelijke Gemeenten voor te los en te onbestemd wordt gehouden, en dat velen voor een bestaan en voortbestaan er van, weinig credit hebben. Wij verklaren echter, dat we liever onze gemeenten zien verdwijnen, dan dat ze uitwendig bestaan blijven en als zovele kerkelijke gemeenten een werk- en kweekplaats worden van ongeloof en Christusmiskenning. Mocht het soms schijnen, dat een bestaand Comité als dat der Vrije Christelijke Gemeenten gelijk staat aan een synode der kerken, zo moge als toelichting hierop dienen, dat ons Comité geen beslissende, wetgevende en uitvoerende macht is, even als een synode, maar dat het alleen dient om de belangen, besluiten en verordeningen der gemeenten uit te voeren, die de gemeenten aan het Comité opdragen. Het Comité is aangesteld als een dienend deel van de Bond, om tot raad en hulp te dienen waar zulks begeerd wordt, en als Bureau waaraan men zich te wenden heeft om de algemene en bijzondere belangen van de Bond bij allen bekend te kunnen maken en om alle mogelijke navraag te kunnen doen. En, waar de autonomie der gemeenten strikt gehandhaafd wordt, daar blijft iedere gemeente vrij te handelen overeenkomstig haar aard.
Beoordeeld, goedgekeurd en daarna vastgesteld door de verbondene gemeenten te Franeker vergaderd, 14 en 15 september 1881 en 30 januari 1885.